Talentenjacht

Wie vandaag de dag een beetje de TV volgt, ontkomt er niet meer aan: de talentenjacht heeft haar jachtvelden verplaatst van de kantine op  de camping naar de studio’s in Hilversum en Aalsmeer. Korenslag, Op zoek naar Joseph of Evita, X-factor, de Nederlandse televisie heeft een nieuwe succesformule gevonden. Maar wat daar op televisie nieuw en vernieuwend is, doen we toch eigenlijk in ons soort onderwijs al jaren: op jacht naar talent? Kijkend naar de zoveelste afleveringen van “Op zoek naar Joseph” stelde ik me de vraag of zo’n talentenjacht niet een schoolvoorbeeld is van competentiegericht onderwijs. Een kleine vergelijking moet helpen om die vraag te beantwoorden.

Op het eerste gezicht lijkt een programma als Op zoek naar Joseph of X-factor een prachtig voorbeeld van competentiegericht onderwijs. Na een eerste screening op algemene beroepsgeschiktheid (de eerste auditie) mogen de kandidaten hun competenties uittesten in een zeer authentieke beroepssituatie: de “live show”. Verschillende competenties (zingen, dansen, acteren) worden in een buitengewoon complexe beroepssituatie (camera’s, publiek, live-TV, stress) getoetst, waarbij persoonlijke ontwikkeling en persoonlijke groei belangrijk meewegen in de beoordeling door de meerkoppige jury van doorgewinterde toppers in het vak.

Maar laten we ons toch vooral ook niet verkijken op de schone schijn van de showbizz. De talentenjagers maken het zich ergens natuurlijk ook wel gemakkelijk. Ze leiden geen mensen op, ze selecteren alleen maar totdat ze de beste overhouden. Dat is een luxe die wij ons in het onderwijs niet kunnen permitteren. De toenemende kwaliteit door de afleveringen heen komt vooral doordat geleidelijk de mindere kandidaten afvallen. De groei en ontwikkeling zoals die zich bij individuele kandidaten laat zien, is een kwestie van afwachten en je er – vaak met tranen in je ogen over verbazen. De talentenjacht jaagt op natuurtalent.

Hoe anders zijn niet de randvoorwaarden in ons onderwijs. Na een eerste screening op kennelijke beroepsongeschiktheid wordt iedereen meegenomen in een leertraject waar hard gewerkt moet worden om het niveau van startbekwaam beroepsbeoefenaar te halen. Niet alleen de “hoofdrolspelers” worden door ons opgeleid, maar ook de spelers van bijrollen en figuranten moeten tot basisbekwaamheid worden gebracht. En dat is een heel ander verhaal…

Toch kunnen we van de talentenjacht ook nog wel wat leren: oog en hart hebben voor studenten met bijzondere kwaliteiten. Geven we getalenteerde studenten binnen onze opleiding voldoende de kans uit te groeien boven de middelmaat, meer te doen dan het gewone? Zijn we in staat studenten werkelijk het beste uit zichzelf te laten halen? Niet alleen groeien, maar ook in alle uitbundigheid bloeien? Anders gezegd: jagen we voldoende op het talent onder onze studenten?

Vorige week vrijdag hield Remy Rikers zijn inaugurele rede als hoogleraar onderwijspsychologie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Rikers gelooft niet zo in natuurtalent. In zijn oratie met als titel “van dubbeltje tot kwartje” beschrijft hij dat uitblinken in je vak niet zozeer een kwestie is van aanleg en talent, maar vooral van heel veel oefenen en het daarvoor benodigde doorzettingsvermogen. Alleen zo kun je goed, beter of misschien zelfs wel best worden.

Professionals opleiden is echt wel meer dan je met het notitieblok in de hand verbazen over aanleg, talent en persoonlijke groei. Er is werk, veel werk aan de winkel, of je nu wat meer, of wat minder talent meegekregen hebt…