Jammer voor iedereen die er de afgelopen jaren druk mee is geweest, maar competentiegericht onderwijs is echt passé. Een eigentijdse HBO-opleiding profileert zich met stevig onderzoek en een stoere kennisbasis. Onderzoek doen lijkt dè nieuwe hype in het hoger onderwijs. Alle hogescholen richten zich op onderzoek en studenten gaan ‘onderzoekend leren’. Zelf verbaast het me inmiddels dat mijn studenten elke keer nog weer scholen bereid vinden om enquêtes onder hun leerlingen te laten afnemen. Ze worden ermee overspoeld.
‘Onderzoeken’ staat volgens Van Dale voor “pogingen of moeite doen om een zaak meer in bijzonderheden of in haar aard te leren kennen”. Dat is een mond vol. Die ‘pogingen of moeite’ sluiten goed aan bij het beeld dat veel mensen hebben van onderzoek doen. Dat beeld wordt versterkt door een tweede associatie die onderzoek oproept: cijfers en statistiek. Onderzoek is vooral het afnemen van enquêtes en het uitdraaien van tabellen en grafieken. Hoeveel mensen vinden zus, hoeveel mensen vinden zo. Onderzoek is meten, of beter gezegd, tellen. En daar komen dan van die leuke krantenkoppen van: “35% van de fietsers rijdt wel eens zonder licht in het donker” of “42% van de vrouwen is bang voor een jojo-effect bij het afvallen” of “nog maar 20% van de jongeren ontleent haar identiteit aan religie”. Maar de enquête is maar een heel beperkt onderzoeksinstrument. Want we weten immers nog steeds niet waarom die 65% wel het licht opsteekt in het donker of die 68% toch met goede moed per 1 januari bedankt voor het koekje bij de koffie. En al helemaal niet waarom die 20% haar identiteit nog ontleent aan de religie. Kortom, ondanks “pogingen of moeite” lukt het op deze manier nog niet “de zaak meer in bijzonderheden of in haar aard te leren kennen”.
Het Engels kent daarom twee woorden voor onderzoek: Survey en Research. Survey gaat inderdaad om enquête en statistiek, om tellen en in kaart brengen. Research gaat een stap verder en zoekt naar oorzaken, verklaringen, inhoudelijke verbanden. Uit Research kan bijvoorbeeld blijken dat het gebruik van het fietslicht wordt beïnvloed door verkeersles op school of dat geregelde kerkgang bijdraagt aan religieuze identiteitsontwikkeling (of juist niet). Op basis van Research kun je theorieën opstellen over verklaringen, samenhangen en verbanden.
Maar een verband dat aldus is vastgesteld, begrijpen we daar ook iets van? Snappen we nu waarom kinderen hun fietslicht al dan niet ontsteken? Begrijpen we werkelijk iets van het complexe proces van de religieuze identiteitsontwikkeling? Voorlopig nog niet. Om een verschijnsel “meer in bijzonderheden of in haar aard te leren kennen” moeten we de gevonden verklaringen bekijken in een breder verband. De invloed van de verkeersles ziet er anders uit binnen behavioristisch (straf en beloning) dan in pedagogisch perspectief (opvoeden tot eigen verantwoordelijkheid) en nog weer anders in sociaal-economisch (is er wel geld in het gezin voor een goede lamp op de fiets), psychologisch (fase van verzet tegen gezag), jeugdsociologisch (groepsdruk), ontwikkelingspsychologisch (fase in de morele ontwikkeling), neurologisch (fase in de rijping van de hersenontwikkeling) of zelfs theologisch perspectief (de jeugd van tegenwoordig die in duisternis wandelt …).
Aan universiteiten is onderzoek soms een soort methodologisch specialisme geworden. Cultuursocioloog Anton Zijderveld schamperde over dat soort onderzoek ooit: “een onderzoeker [moet] op de eerste plaats de bestaande methoden en technieken onder de knie hebben om snel en goed onderzoek te kunnen verrichten. De intellectuele bagage behoeft niet erg zwaar te zijn en dat is zij meestal ook niet (…)”. Dat zal ons in het HBO niet snel gebeuren, waar onderzoek altijd een inbedding kent in de rijke context van interdisciplinair en praktijkgericht werken.
Maar resultaten van Survey en Research vragen dus wel altijd om nadere duiding en interpretatie. En voor een evenwichtige en professionele duiding is een rijke interpretatiecontext nodig, waar verschillende invalshoeken en perspectieven elkaar kunnen aanvullen of corrigeren. Wil onderzoek echt bijdragen aan professionele ontwikkeling, dan vraagt dat om een brede verstaanshorizon en dus van de (aankomend) onderzoeker een grote belezenheid op zijn of haar vakgebied én daarbuiten. Het vraagt om wat we tegenwoordig een ‘kennisbasis’ noemen. En net als onderzoek zich niet beperkt tot meten en tellen gaat een kennisbasis verder dan een lijst van feiten, begrippen en modellen. Het gaat om een verstaanshorizon van samenhangende kennis en begrip die verschuivende perspectieven toelaat en zin en betekenis geeft aan feiten, begrippen, theorieën, modellen én aan uitkomsten van survey en research. Het gaat om meer dan weten, het gaat om begrijpen, om meer dan kennis, het gaat om inizicht, overzicht, uitzicht. Een goede kennisbasis is geen begrippenlijst, maar eerder een boek met verhalen, die de ontwikkeling en het groeiend inzicht tekent van het vakgebied.
Natuurlijk is onderzoek essentieel voor ons als professionals om onze professionele bevlogenheid blijvend te laten corrigeren door feiten en cijfers uit de praktijk. Een onderzoekende houding is noodzakelijk om te voorkomen dat we teveel vastroesten in professionele routines en gewoonten. Maar laten we wel steeds bedenken: al dat onderzoek gaat niet zonder het lezen (en herlezen) van een goed boek!