Taal speelt een bijzondere rol in het bestaan van mensen. De taal die je spreekt is een deel van je identiteit, waardoor je je verbonden weet met de één en je onderscheidt van de ander. Voor de taal van de wetenschap is dat niet anders. Ooit was het Latijn de wetenschappelijke voertaal, ook in het wetenschappelijk onderwijs. Colleges werden in het Latijn gegeven en examens in het Latijn afgenomen. Daarbij was het Latijn meer dan alleen een internationaal bruikbaar communicatiemiddel. Het Latijn gaf uitdrukking aan de verbondenheid met de klassieke oudheid. Daar zag men in die tijd de bron van wetenschap en wijsheid. Behalve dat onderscheidde de wetenschapper zich met zijn Latijn ook van de gewone man. Het Latijn gaf status, het was de taal van de geleerde stand.
In de loop van de negentiende eeuw raakt het Latijn aan universiteiten steeds meer in onbruik tot het in 1876 bij wet wordt afgeschaft. Het is een tijd van spectaculaire ontwikkeling in de wetenschap met ongekende toepassingen en techniek en industrie – en daarbij staat het Latijn lastig in de weg. Veel handiger is het gewoon Nederlands te spreken, zodat de praktijkman de man van wetenschap kan verstaan. Bovendien ontstaan er tal van nieuwe disciplines – de economie, de psychologie, de pedagogiek – die geen enkele traditie in het Latijn hebben. Onderwijs in het Latijn zou betekenen dat er talloze nieuwe Latijnse begrippen gevonden moeten worden.
Maar met het verdwijnen van het Latijn verdwijnt ook het idee dat wetenschap iets waardigs, iets statigs is, dat boven het gewone leven is verheven. Als de wetenschapper gewoon Nederlands gaat spreken wordt hij ook weer een gewoon mens. Dat duurt dan ook niet lang. Na zich georiënteerd te hebben in het Duitse en Franse taalgebied met zijn min of meer eerbiedwaardige denkers en filosofen hervindt de moderne wetenschapper zijn identiteit in het Engels. Het Engels immers maakt hem deelgenoot aan de wetenschap van de moderne wereld. Maar vooral is het Engels de taal van de praktische, empirische wetenschap die toch net “ongewoon” genoeg is om hem te onderscheiden van de gewone man.
Het gebruik van het Engels is voor een wetenschapper dan ook meer dan een praktisch communicatiemiddel. Publicaties in het Engels hebben meer status dan die in het Nederlands, maar ook meer dan die in het Duits of Frans. De invloed van het Engels is zelfs zo sterk dat meer dan de helft van de nieuwe master-opleidingen alleen in het Engels wordt aangeboden, terwijl tevoren duidelijk is dat de grote meerderheid van studenten én docenten Nederlandstalig zal zijn. Net als ooit het Latijn is het Engels het nieuwe statussymbool van de wetenschap, dat afgrenst én verbindt.
Engelstalige wetenschap geeft uitdrukking aan een bepaald soort wetenschap. Duits, Frans, Spaans of Latijn zou een ander soort wetenschap opleveren. Eigenlijk zou je verwachten dat wetenschappers gewoon hun talen spreken. Maar taal is meer dan een communicatiemiddel. Taal is vooral ook status en identiteit. En daarin zijn wetenschappers echt niet anders dan gewone mensen.
Deze tekst verscheen eerder als column in het tijdschrift Geestig, Periodiek van de Utrechtse Faculteitsvereniging der Sociale Wetenschappen ‘Alcmaeon’, Utrecht 2004, nr. 1, p. 26/27.