Geloofsopvoeding is nog best wel een lastig ding en veel ouders voelen zich er behoorlijk verlegen mee. In de kindertijd gaat het vaak nog wel. Kindergeloof steunt nog in groot vertrouwen op het geloof van de ouders. Sterker nog: vaak ook kunnen de ouders zich in de tijd dat de kinderen klein zijn, optrekken aan het onbevangen geloof van hun kinderen. Geloofsopvoeding heeft dan zelfs de neiging de andere kant op te werken: de ouders weten zich in hun geloof gesterkt door het geloof van hun kinderen.
Maar in de tienertijd wordt dat vaak anders. Wanneer kinderen jongeren worden komen ze al snel met hun vragen en hun twijfels. En die vragen en twijfels lijken steeds indringender te worden, vaak indringender dan de vragen en twijfels die opvoeders uit hun eigen jeugd kennen.
Geloofsopvoeding is wat dat betreft ook daadwerkelijk moeilijker geworden. In het verleden werd geloof gesteund doordat er in kerk, onderwijs, media, politiek, vrienden en familie tal van mensen waren die het óók geloofden en daarmee het geloof een grote mate van vanzelfsprekendheid en ‘geloofwaardigheid’ gaven. Die structuren van herkenning en identificatie zijn de laatste decennia ernstig geërodeerd. Ouders staan in die zin in de geloofsopvoeding van hun kinderen veel meer alleen. Ze kunnen veel minder verwijzen naar de rol die geloof speelt in de bredere samenleving dan vroeger het geval was.
In een wereld waarin geloof een zekere mate van vanzelfsprekendheid had, was geloofsopvoeding een kwestie van geleidelijke socialisatie, gewenning, meedoen en ervaren. Er was niet veel taal voor nodig: een half woord was vaak genoeg, want mensen herkenden elkaar in het geloof. Maar met het verloren gaan van die vanzelfsprekendheid is er opeens een grote behoefte aan taal, aan woorden om te spreken over dat wat niet meer vanzelfsprekend is, datgene waar vragen en twijfels over zijn. Er is behoefte aan uitleg en aan begrijpen.
En daarmee staan ouders voor een uitdaging die er in de tijd dat zij zélf werden opgevoed zo nog niet was. Ze worden geconfronteerd met voor hen nieuwe vragen, waar ze ook vaak voor zichzelf nooit echt antwoord op leerden geven. De vragen van de jongeren zijn inmiddels ook de vragen van de ouderen, zonder dat er een antwoord voorhanden is.
Geloofsopvoeding is dan ook best wel een lastig ding en veel opvoeders voelen zich er behoorlijk verlegen mee. Dat is niet verwonderlijk als je je kinderen in geloof wilt opvoeden in een post-moderne, geseculariseerde, multireligieuze informatiesamenleving. Voor sommige ouders zal dit ook daadwerkelijk te hoog gegrepen zijn. En misschien mogen we het ook niet eens van hen vragen, net als we niet van elke ouder kunnen vragen dat hij of zij zoon of dochter kan helpen bij het onder de knie krijgen van wiskunde, talen of geschiedenis. Daar hebben we immers leraren voor die daarvoor hebben doorgeleerd …
Ook geloofsopvoeding gaat vandaag de dag helaas niet meer ‘vanzelf’, maar vraagt grondige theologische scholing en specifieke deskundigheid. Ook voor geloofsopvoeding moeten we op zoek naar mensen die de taal machtig zijn die nodig is om de brug te slaan tussen het geloof van toen en de wereld van vandaag. Geloofsfopvoeders hebben – kortom – de steun van goed geschoolde theologen nodig. Want geloofsopvoeding in de 21e eeuw is beslist geen sine cure!
Deze blog werd eerder gepubliceerd op http://www.theologieede.nl